Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Een gezegde dat Ömer Karaca na aan het hart ligt. Hij doet onderzoek naar vertrouwen en volgt de komende tijd initiatieven van de overheid om het vertrouwen tussen de overheid en moslimgemeenschappen te herstellen en te versterken. Wat is daarvoor nodig? En hoe doe je dat?
Hot topic
Wie erop let, ziet het steeds vaker terugkomen. In het nieuws, in coalitieakkoorden, in onderzoeken: vertrouwen. Of beter gezegd: het gebrek eraan en het herstel ervan. Want dat het vertrouwen in instituties – of dat nou de Rijksoverheid, media of gemeente is – een aandachtspunt is, daarover lijkt weinig discussie meer te bestaan. De vraag is: wat doe je eraan en waar leidt dat toe? Wat werkt wel en wat werkt niet? Dat onderzoekt Ömer Karaca, buitenpromovendus aan de Universiteit Leiden.
Karaca staat nog aan het begin van zijn onderzoek naar vertrouwen in de overheid, haast hij zich te zeggen. Over mogelijke uitkomsten speculeert hij dan ook liever niet. Wel ziet hij dat er veel is gebeurd de afgelopen jaren, zeker binnen zijn focusgebied: het vertrouwen tussen overheden en moslimgemeenschappen. ‘Je ziet dat men op een punt is gekomen: tot hier en niet verder. Ik ga met een wetenschappelijke bril observeren hoe het zover is gekomen, en belangrijker nog: hoe we verder gaan.’
Een van de manieren waarop hij dat doet, is door aanwezig te zijn bij de door het ministerie van SZW georganiseerde reflectiesessies. In deze reflectiesessies worden verschillende groepen uit de islamitische gemeenschap uitgenodigd om met elkaar in gesprek te gaan over het vertrouwen in en de samenwerking met de overheid. Ten tijde van het interview is de reeks reflectiesessies begonnen (daarover lees je meer in dit artikel uit dit magazine) maar nog niet afgerond. Daarnaast gaat Karaca in gesprek met allerlei ‘mensen uit het veld’, ook de mensen die niet mee (wilden) doen aan de sessies.
Veel gebeurd
Op de vraag wat er dan zoal allemaal speelde en speelt, ontvouwt zich een veelbetekenende glimlach rond Karaca’s lippen. Alsof hij denkt: waar zal ik eens beginnen?
Karaca: ‘Neem de toeslagenaffaire. Dat is voor veel mensen een punt geweest waarop ze dachten: dit is een bevestiging. Ik had altijd al het idee dat er discriminatie is, maar nu ervaar ik die discriminatie ook en zie dat bekrachtigd door verschillende gremia.’ Hij vervolgt: ‘Daarnaast heb je ook nog het NTA-dossier wat voor veel onrust heeft gezorgd binnen de gemeenschap.’
Het NTA-dossier draait om onderzoek naar radicalisering uitgevoerd door bureau NTA in opdracht van verschillende gemeenten. NRC Handelsblad stelde dat onderzoekers undercover gingen in moskeeën om informatie te vergaren, iets wat het onderzoeksbureau ontkent. De geschreven rapporten door NTA werden niet gedeeld met de onderzochte moskeeën of gemeenteraden. Karaca: ‘Voor sommige mensen was dat een bevestiging van wat ze al dachten, voor andere mensen eerder een vervelende verrassing. Van: we dachten dat we een goede relatie hadden met elkaar, en nu gebeurt er dit.’
‘En dan hebben we nog de zwarte lijsten bij de Belastingdienst. Uit eerder onderzoek heb ik ook gemerkt dat moskeebesturen moeite ervaren in sommige gemeenten als zij een moskee willen bouwen of als je als stichting of islamitische studentenvereniging een bankrekening wil openen. Je ligt toch onder een bepaald vergrootglas. Het is dus een opeenstapeling waardoor men denkt: kan ik er nog wel zijn met mijn identiteit? En dan vooral met mijn islamitische identiteit.’
‘Je ziet dat men op een punt is gekomen: tot hier en niet verder.’
Bureaucratische incorporatie
Karaca ziet paralellen met wat Thijl Sunier, hoogleraar Islam in de Europese Samenlevingen aan de Vrije Universiteit Amsterdam, in zijn afscheidsrede de ‘bureaucratische incorporatie van de islam’ noemt. Het is een proces van verankering van de islam in Nederland. Het heeft er aan de ene kant voor gezorgd dat er nu islamitische scholen en studieverenigingen kunnen zijn. Maar aan de andere kant zien Sunier en Karaca ook dat het overheden mogelijkheden geeft om activiteiten van moslims (soms verregaand) te controleren en dat er een soort idee is ontstaan van wat een ‘goede moslim’ is.
Karaca: ‘Je ziet dat er vooral vanuit een veiligheidsbril naar de islam wordt gekeken. Dat zie je terug in al die voorbeelden hierboven. Ik vraag me af in hoeverre die bureaucratische incorporatie – of de verankering van de islam in Nederland – na de reflectiesessies vorm gaat krijgen vanuit een ander perspectief dan het veiligheidsperspectief. Ik ben benieuwd hoe de groep die aanschuift dat ziet.’
Vertrouwen: waarover hebben we het dan?
Hoewel het verleidelijk is om meteen in de reflex te schieten om te gaan zoeken naar manieren om het vertrouwen te herstellen of versterken, moeten we elkaar eerst begrijpen en weten waarover we het hebben, aldus Karaca. Dat begint bij wat we onder vertrouwen verstaan. Want wat ís vertrouwelijk eigenlijk?
Karaca legt uit dat vertrouwen in de wetenschap vanuit verschillende disciplines anders wordt benaderd. In de pedagogiek gaat het over basisvertrouwen: het vertrouwen dat een ouder geeft aan een kind. Uit onderzoek blijkt dat dit een behoorlijke impact heeft op het kind in de latere levensfase. Ook op het vertrouwen dat dat kind heeft in medemensen en instituties.
Politicologen, vervolgt hij, bekijken vertrouwen vaak vanuit vertrouwen in instituties. ‘A vertrouwt B om X te doen’, is daarbij een bekende formule. Het gaat daarbij niet alleen om vertrouwen, maar ook om verwachtingen. Van een gemeente verwacht je andere dingen dan van het Rijk. Kortom: het is ook belangrijk om te kijken naar de wisselwerking tussen verwachtingen en vertrouwen.
Als derde stipt Karaca het sociologische perspectief aan. Vanuit de sociologie kijkt men vooral vanuit de samenleving naar vertrouwen in de medemens. Als men geen vertrouwen in instituties heeft, wat doet dat dan met het vertrouwen in de samenleving? Een interessante dynamiek die zichtbaar is, is dat het vertrouwen in instituties weliswaar lager wordt, maar dat het vertrouwen in de medemens op peil blijft. Hoe dat precies te verklaren is, is niet gemakkelijk. Karaca vermoedt dat het te maken heeft met de gevoelsmatige afstand richting instanties. Vertrouwen in instanties is wat dat betreft een stuk abstracter dan dat in de medemens, waarmee mensen, bijvoorbeeld in tijden van corona, toch het gevoel delen ‘in hetzelfde schuitje te zitten’.
‘Het gevaar begint als burgers zich vervreemden van het systeem.’
Sociaal contract nieuw leven inblazen
Naast deze drie perspectieven, ziet Karaca nog een vierde perspectief dat de laatste jaren aan aandacht heeft gewonnen: het filosofisch perspectief. En dan met name het concept van het ‘sociaal contract’.
Karaca: ‘Sociaal contract is simpelweg dat de burger de overheid dusdanig vertrouwt, dat de burger een stukje individuele vrijheid afstaat om er een stukje veiligheid voor terug te krijgen.’ In de praktijk betekent dat dat burgers een deel van de macht neerleggen bij de staat. Ze moeten hiervoor iets van hun vrijheid inleveren – ze moeten zich immers aan de wet houden – maar krijgen er ook iets voor terug, namelijk: bescherming.
Hij ziet dat het sociaal contract andersom ook zo werkt, bijvoorbeeld als je het hebt over participatie. Gemeenten die een stukje vrijheid (of macht) afstaan door bijvoorbeeld burgers vrij te laten in de inrichting van een pleintje in de buurt, kunnen daarvoor ook iets terugkrijgen: vertrouwen en zelfs veiligheid. Bijvoorbeeld omdat er meer sociale cohesie ontstaat en mensen zich meer verantwoordelijk voelen voor ‘hun’ pleintje.
De intentie is belangrijk
Hoe dat vertrouwen tussen burger en overheid hersteld kan worden, is de hamvraag. Het belangrijkste is volgens Karaca dat de intentie er moet zijn om het vertrouwen te herstellen. In de context van zijn onderzoek: vanuit de overheid en vanuit de moslimgemeenschappen. ‘It takes two to tango’, zeg ik altijd. Op basis van de opkomst bij de reflectiesessies bijvoorbeeld denk ik dat die intentie er is.’ Hij herkent bovendien ook een hulpvraag vanuit de overheid. Die wil verbeteren en vraagt daarbij hulp om dat op de juiste manier te doen. De overheid staat open voor kritiek van de burger.
Karaca ziet dan ook een nauwe link tussen vertrouwen tussen overheid en burger, en participatie. Steeds meer overheden kiezen ervoor om burgers – uit allerlei gemeenschappen – te betrekken bij het bepalen van beleid en het maken van keuzes. Karaca ziet dat dit kan helpen om de afstand tussen de burger en overheid te verkleinen. ‘Het is niet slecht dat je in een democratisch systeem burgers hebt die kritisch zijn. Het gevaar begint als burgers zich vervreemden van het systeem. De vraag is hoe we de wantrouwende burger kunnen betrekken.’
Dat er inmiddels ook een groep burgers is die helemaal niet meer openstaat om met de overheid mee te denken of doen, erkent Karaca ook. De crux is volgens hem om tóch een handreiking te doen; te kijken wie wél met je in gesprek wil gaan. Eigenlijk heeft de overheid daarin een inspanningsverplichting. ‘Je moet als overheid niet de deur dichtgooien, omdat een deel van de mensen niet wil komen.’